PKD is de afkorting voor Polycystic Kidney Disease, een erfelijke aandoening bij katten.
- PKD is niet te genezen: vroeg of laat overlijdt de kat aan nierfalen.
- PKD is dominant overerfelijk
- PKD kan met testen al in een vroeg stadium (vanaf 6 maanden) worden vastgesteld
PKD – wat houdt het in?
Katten met PKD hebben in beide nieren meerdere met vocht gevulde holtes, cystes genoemd. Hoe ouder de kat wordt, hoe meer cystes er zullen ontstaan en hoe groter de cystes zullen worden. Deze cystes verdrukken het gezonde nierweefsel waardoor de nierfunctie afneemt. Uiteindelijk zal er chronisch nierfalen optreden. Echte klachten ontstaan dan ook meestal pas op latere leeftijd: zo rond de 6 à 7 jaar krijgt de kat klachten die op nierproblemen zullen wijzen.
Waarom testen op PKD?
Testen op PKD is noodzakelijk, omdat er met PKD-positieve katten gewoon niet gefokt moet worden. PKD is middels een dna-test of echo al in een vroeg stadium te detecteren en zo kun je deze dieren uitsluiten van de fok. Wanneer er met een PKD-lijder wordt gefokt, dan kan deze kat al meerdere generaties hebben verwekt voordat de ziekte zich openbaart! Dit is dus totaal niet nodig, want met behulp van een echo door een gespecialiseerde dierenarts is de diagnose in een vroeg stadium te stellen.
Echo om PKD vast te stellen
De minimum leeftijd waarop een echo redelijk betrouwbaar is, is 6 maanden. Wordt er eerder getest (het kan vanaf dat een kitten 8-9 weken oud is), dan kan een vals-negatieve uitslag gevonden worden. Het onderzoek moet dan op een leeftijd van 6 maanden herhaald worden. Hoe ouder de kat is als deze getest wordt, hoe betrouwbaarder de uitslag is.
Een DNA-test voor PKD
Het is ook mogelijk door middel van DNA-onderzoek de erfelijke aanleg voor PKD bij katten vast te stellen. Dat betekent dat op voorhand, vóórdat de dieren worden ingezet voor de fokkerij, vastgesteld kan worden welke katten op latere leeftijd in de problemen komen tengevolge van PKD.
Voor het DNA onderzoek wordt wat bloed afgenomen en moeten de stamboekgegevens van de kat worden meegenomen, zodat het zeker is dat het bloedmonster van de betreffende kat is. Een chip is verplicht om de kat met zekerheid te kunnen identificeren. Bij een ongechipte kat geeft het laboratorium alleen een verklaring af dat het onderzochte bloed geen PKD had, maar wordt er op de verklaring de naam van het dier niet vermeld!
De DNA test is betrouwbaar. Het voordeel van de DNA test is dat het maar eenmalig gedaan hoeft te worden op welke leeftijd je deze ook uitvoert.
PKD en Bengalen
PKD is in Nederland terecht gekomen door de import van aan PKD lijdende katten uit Amerika. PKD komt het meest voor bij de Perzische kat en Exotics en bij een aantal rassen waarin in het verleden door middel van kruisingen kenmerken van Perzen of Exotics werden ingebracht, bijvoorbeeld de Britse Korthaar, de Heilige Birmaan en de Ragdoll. Ook binnen de Bengalen-populatie komt PKD voor, zij het wel in mindere mate dan bij voornoemde rassen. Testen van ouderdieren is de enige mogelijkheid om zekerheid te verkrijgen over de gezondheid van een Bengaalkitten. Serieuze fokkers, die gezondheid van hun katten en kittens de hoogste prioriteit geven, zullen daarom altijd testen op de aanwezigheid van PKD!
PKD is dominant overerfelijk
PKD overerft dominant. PKD wordt veroorzaakt door een fout in het DNA waardoor een bepaald eiwit dat van belang is voor een goede nierfunctie verkeerd wordt aangelegd. Een kat met PKD heeft altijd minimaal één ouder met PKD. Uit twee PKD vrije ouders kan geen kitten met PKD geboren worden.
Dat betekent dat bij aanwezigheid van één foutief ‘allel’ de ziekte al tot uiting kan komen. Een allel is een drager van erfelijke informatie. Er zijn 2 allelen: de ‘foute’ PKD1 en de ‘goede’ pkd1.
Een PKD-lijder is altijd hetrozygoot voor PKD, dus PKD1/pkd1. Heeft een kat geen PKD, dan ziet de combinatie er zo uit: pkd1/pkd1. Homozygote PKD-lijders, dus PKD1/PKD1, bestaan niet. Waarschijnlijk worden die kittens dood geboren of sterven deze in een zo vroeg stadium af, dat ze niet eens geboren worden.
PKD – wat zijn de symptomen?
Zolang de nieren nog voldoende functioneren zullen er geen klachten zijn. Zodra meer dan 70% van het nierweefsel is aangetast, zal de kat symptomen van nierfalen krijgen: verminderde eetlust, vermageren, veel drinken en veel plassen, minder actief, bij buikpalpatie kan de dierenarts grote bobbelige nieren voelen, uitdroging (de huid blijft staan als je deze optilt), bleke slijmvliezen door bloedarmoede, braken, slechte adem, diarree, lusteloosheid en zwakte, slechte vachtverzorging en een mottige vacht. Het kan echter jaren duren voordat deze symptomen zichtbaar worden.
Om de nieren zoveel mogelijk te ondersteunen kan het chronisch nierfalen ‘behandeld’ worden door middel van medicijnen en een speciaal nierdieet. Daarmee worden de nieren ontlast en verloopt het proces trager. Het is mogelijk een kat te laten opnemen om met behulp van een infuus de nieren te spoelen: een soort dialyse. De vraag is of dat voor een kat wenselijk is en wie u daar blij mee maakt: u zelf of uw kat?
Bronvermelding: diverse websites van dierenartsenpraktijken, Neocat